Wilt u uw schooldata kunnen beheren? Vraag dan via onderstaand formulier uw logingegevens op.
Wilt u uw schooldata kunnen beheren? Vraag dan via onderstaand formulier uw logingegevens op.
Inloggen
Scholenkeuze.nl wil zoveel mogelijk informatie verstrekken over scholen in het primair onderwijs. Zoals u heeft kunnen lezen verzamelen wij zoveel mogelijk relevante openbare informatie om ouders te informeren. Als u informatie aantreft die niet correct is, neemt u dan contact op! Wij passen dat, na verificatie, direct en zonder kosten aan.
Wij bieden scholen de mogelijkheid om zichzelf te presenteren in 'De school zelf aan het woord'. Zo stellen wij uw school in de gelegenheid om in tekst iets te vertellen over uw school. Om het beeld over uw school te verhelderen kunt u foto's plaatsen. De foto's en teksten zullen worden geplaatst op uw eigen schoolpagina; vergezeld van de door ons verzamelde informatie.
Alvorens de door u verstrekte gegevens worden doorgevoerd nemen wij die door. Pas na wederzijds akkoord zullen uw gegevens live worden gezet. Scholenkeuze behoudt zich het recht voor om foto's of teksten te weigeren; bijv. uit privacyoverwegingen. Wel zullen wij met u in overleg treden. In het geval wij het met u niet eens kunnen worden over teksten/foto's zullen wij uw betaling restitueren binnen 14 dagen.
Uw eigen schoolvideo? Scholenkeuze.nl heeft een samenwerking met een professionele filmcrew om voor u een eigen school 'promo' te ontwikkelen. Onze crew werkt onder andere voor de NOS, de AVRO en SDU Uitgevers.
De promo bestaat allereerst uit een interview met de directeur, gecombineerd met beelden van de school en, zo u wilt, interviews met derden. Voor een voorbeeld klik HIER
Het ontwikkelen van een school-promo kost slechts EUR. 795,- excl. BTW. De filmcrew komt dan 1 uur lang filmen, uw film wordt professioneel 'gemonteerd' en natuurlijk geplaatst op onze site. Zo geeft u ouders een uitstekende eerste indruk! Ook kan uw eigen filmpje op het internet worden geplaatst via YouTube. Tot slot krijgt u zelf ook een gemonteerde versie, een versie die u op uw eigen website kunt plaatsen. Meer weten? Neem dan contact op met onze filmcrew!
Ouders hoeven geen lesgeld te betalen voor hun kind dat naar de basisschool gaat of naar een school voor speciaal onderwijs. Die kosten neemt de Rijksoverheid voor haar rekening.
Bekostiging van het onderwijs
Het onderwijs aan leerplichtige kinderen wordt betaald met belastinggeld. Eigenlijk betaalt iedere Nederlander dus mee aan het onderwijs. Ouders hoeven daardoor geen lesgeld te betalen voor hun kinderen.
Ouderbijdrage
Scholen bieden leerlingen vaak meer dan alleen lessen in de verplichte vakken. Sommige scholen leren kinderen zwemmen of organiseren jaarlijks een schoolfeest. Op andere scholen hebben ze schoolvoetbal, gaan leerlingen op schoolreisje of op kamp of werken de kinderen in schooltuintjes. Voor deze activiteiten mag de school aan ouders een financiële bijdrage vragen, de zogeheten ouderbijdrage. Deze ouderbijdrage is vrijwillig.
De 'Lumpsum'
In het basisonderwijs worden de zgn. lumpsumbedragen voor personeelskosten berekend op basis van het aantal leerlingen dat de school op 1 oktober van het vorige jaar telde. Er wordt er rekening gehouden met het feit dat ouder personeel meestal meer verdient dan jonger personeel door de zogenoemde gewogen gemiddelde leeftijd (GGL) in te voeren. De optimale samenstelling van personeel en materieel hangt samen met de omvang van de school; Grote scholen besteden een relatief groter deel van hun budget aan onderwijzend, onderwijsondersteunend personeel en beheerspersoneel.
Het ministerie (OCW) bepaalt de vergoedingen voor materiële kosten in het basisonderwijs aan de hand van programma's van eisen (pve's). Hierin staat op welke materiële voorzieningen en de bijbehorende bedragen de vergoedingen zijn gebaseerd. Het gaat onder andere om de afschrijvingstermijn van meubilair, maar ook om schoonmaakkosten of onderhoud aan het gebouw. Jaarlijks wordt de materiële vergoeding aangepast aan de prijsontwikkelingen. Een extern bureau evalueert eens in de 5 jaar de vergoeding. Dit is wettelijk voorgeschreven. De evaluatie kan er toe leiden dat de vergoedingen opnieuw worden vastgesteld.
In 2010 is de zgn. lumpsum voor het primair onderwijs geëvalueerd. Hieruit blijkt dat scholen en schoolbesturen er tevreden over zijn. Maar de lumpsum voldoet nog niet aan alle verwachtingen. Zo beschikken nog niet alle besturen over voldoende kennis en vaardigheden op het terrein van het financieel management.
De minister van OCW heeft over de evaluatie een brief aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierin kondigt zij een aantal acties aan die het financieel bewustzijn van schoolbesturen moet verbeteren. Zo zal in cursussen en opleidingen voor schoolbestuurders, schoolleiders en vertegenwoordigers in de medezeggenschap ook aandacht worden besteed aan financieel management.
Hoeveel ontvangt een school voor een kind?
Voor 2012 werd er in het basisonderwijs een bedrag van EUR 5.800 per leerling beschikbaar gesteld door het Ministerie. Dit bedrag wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld.
De door u verstrekte gegevens worden in overeenstemming met de Wet Bescherming Persoonsgegevens opgenomen in de Scholenkeuze.nl databank. Deze databank en alle gegevens zijn uitsluitend toegankelijk voor Scholenkeuze.nl en worden niet gedeeld met derden. Uw gegevens worden derhalve vertrouwelijk behandeld en zullen niet worden ingezet voor reclamedoeleinden of direct marketing doeleinden.
De databank kan worden gebruikt voor het vastleggen van de gegevens ten behoeve van de exploitatie van Scholenkeuze.nl en voor het communiceren met de deelnemers.
Scholenkeuze kan van tijd tot tijd informatie versturen over onderwijsgerelateerde zaken.
Indien een deelnemer zijn gegevens wenst in te zien, zijn gegevens wenst te corrigeren, niet langer opgenomen wil zijn in de databank, dan wel het niet langer op prijs stelt informatie te ontvangen, kan de deelnemer dit kenbaar maken via www.scholenkeuze.nl of zich direct afmelden voor de nieuwsberichten aan de onderzijde van een nieuwsbericht. Dit verzoek zal dan zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd.
De door Scholenkeuze.nl op deze website verstrekte informatie dient te worden beschouwd als indicatief en leidt niet tot een bindend advies.
Scholenkeuze.nl tracht uitsluitend openbare gegevens te verzamelen, analyseren en in kaart te brengen in combinatie met de door Scholenkeuze.nl verzamelde meningen van ouders om op deze wijze een zo overzichtelijk mogelijk beeld te verschaffen van data van scholen.
De informatie die door Scholenkeuze.nl wordt verstrekt op deze website is ontleend aan bronnen die als uitermate betrouwbaar mogen worden geacht, waaronder informatie van het Centraal Bureau voor Statistiek, DUO onderwijsinformatie en bijvoorbeeld het CFI.
Voor de juistheid en volledigheid ervan kan echter niet worden ingestaan. De informatie op deze website is uitsluitend indicatief en kan op ieder moment zonder aankondiging worden gewijzigd.
Aan de verstrekte informatie kunnen geen rechten worden ontleend. Scholenkeuze.nl kan niet garanderen dat de website foutloos en ononderbroken functioneert.
Scholenkeuze.nl aanvaard geen enkele aansprakelijkheid voor de inhoud van deze website en de daarop verstrekte informatie, noch voor sites waarnaar wordt verwezen of die verwijzen naar de website van Scholenkeuze.nl
De Afnemer van de informatie is verantwoordelijk voor de keuze en het gebruik van de informatie. De informatie mag uitsluitend door de afnemer zelf worden gebruikt. Afnemer mag de informatie niet overdragen, verveelvoudigen, bewerken of verspreiden. Afnemer is verplicht aanwijzingen van Scholenkeuze.nl omtrent het gebruik van de informatie op te volgen. Ten aanzien van de inhoud van deze website bestaat geen overnemingsvrijheid; alle auteursrechten, ook die bedoeld in art.15 Auteurswet worden voorbehouden.
Nederlands recht is van toepassing.
Deze sterren zijn gebaseerd op de cijfers die dankzij Wethouder Asscher en Hilhorst beschikbaar zijn in Amsterdam.
Alle scholen in Amsterdam zijn ingedeeld in vijf categorieën. Sterren worden toegekend op basis van de prestatie binnen die groep.
De maatstaf voor rekenen is gebaseerd op de gemiddelde prestaties bij verschillende tussentoetsen gedurende de schoolcarriere van kinderen.
Maria Montessori is op 31 augustus 1870 geboren in Chiaravalle, een klein plaatsje bij Ancona, Italië. Na haar middelbare schooltijd aan de Regia Scuola Tecnica Michelangelo Buenarotti kiest ze, tegen de gewoonte van de tijd aanvankelijk voor de studie voor ingenieur, maar later voor de medicijnenstudie. Ze is daarmee een van de eerste vrouwelijke medicijnenstudenten van Italië en in 1896 de eerste vrouwelijke arts.
In augustus 1896, een maand na haar afstuderen, wordt Maria Montessori uitgekozen om Italië te vertegenwoordigen op een internationaal vrouwencongres in Berlijn. Haar toespraken tot het congres worden zeer enthousiast ontvangen, maar Maria Montessori weigert zich tot 'beroemdheid' te laten kronen door de pers en besluit een wetenschappelijke carrière na te streven.
In november 1896 komt ze in het Santo Spirito-ziekenhuis in Rome in contact met 'idiote' kinderen. Ze ontdekt dat deze kinderen helemaal niet 'idioot' zijn, maar dat ze zich, volstrekt verstoken van enig speelgoed of leermiddel, nooit hadden kunnen ontwikkelen. Zij trekt zich het lot van deze kinderen aan. Ze verdiept zich in de psychologie en de pedagogie en ontwikkelt, geïnspireerd door het werk van de artsen Itard en Seguin, zintuiglijk ontwikkelingsmateriaal.
In 1898 wordt Maria Montessori directrice van een door de Italiaanse regering gesticht intituut voor de opleiding van onderwijzers voor geestelijk gehandicapte kinderen. Twee jaar later wordt zij docente aan het Regio Instituto Superiore Femminile di Magistero, een Hogeschool voor vrouwen in Rome. Ze werd belast met het onderwijs in hygiëne en de antropologie.
In 1904 wordt zij benoemd tot hoogleraar in de antropologie aan de Universiteit van Rome, een leerstoel die zij bekleedt tot 1916. Tegelijk schrijft zij zich in als student in de pedagogie.
Kenmerken van montessori basisonderwijs in Nederland
De scholenlijst van de Nederlandse Montessori Vereniging bevat de adressen van zo'n 160 door de NMV erkende montessorischolen voor basisonderwijs. Een aantal van deze scholen heeft een dependance. De scholen zijn over heel Nederland verspreid. Er zijn openbare en bijzondere scholen.
De scholen, tot 1985 kleuterscholen en lagere scholen, konden ontstaan nadat de Wet op het Lager Onderwijs van 1920 in werking trad. Deze wet maakte het mogelijk om af te wijken van een gemeenschappelijk rooster voor alle kinderen in een klas als de pedagogische structuur daarom vroeg. Kinderen van zes tot twaalf jaar konden sinds die tijd naar eigen keuze werken in de Nederlandse scholen, als die scholen dat wilden. En zo kon in Nederland een netwerk van montessorischolen voor kinderen van 4 tot 12 jaar ontstaan, dat uniek is in de wereld. In andere landen werkten het verplichte rooster en de verplichting kinderen in jaarklassen onder te brengen het ontstaan van montessorischolen voor kinderen ouder dan zeven jaar ernstig tegen.
Montessorischolen voor basisonderwijs wijken af van montessorischolen elders in de wereld. De vroegere kleuterschool en de lagere school zijn hier gecombineerd tot een school voor basisonderwijs. Het is wel jammer, dat kinderen deze school pas na hun vierde jaar mogen bezoeken; montessorischolen zouden graag kinderen opnemen vanaf hun derde levensjaar. Gelukkig komen er steeds meer montessori peutergroepen.
De scholen wijken ook af van andere scholen voor basisonderwijs in Nederland. Deze verschillen kunnen in een aantal punten worden samengevat. Prof.Dr Jan Koning en Fred Kelpin hebben dit eerder gedaan in het 'Ledenblad van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen' (maart 1986). Op deze pagina worden deze punten kort samengevat.
De speciaal opgeleide leerkracht
In Nederland moet iedere leerkracht die les wil geven aan een basisschool in het bezit zijn van een diploma. Dit diploma kan behaald worden aan een Hogeschool die een studierichting leraar basisonderwijs heeft. Ook de leraren aan een montessorischool voor basisonderwijs, die daar leidsters of leiders genoemd worden, hebben zo'n diploma. Maar daarnaast moeten ze in het bezit zijn van een montessori-diploma voor basisonderwijs. Sommige leiders of leidster halen dit diploma tegelijk met hun 'algemene' diploma aan een dagopleiding. Anderen halen hun montessoridiploma achteraf aan een avondopleiding of ze hebben hun diploma in het buitenland gehaald.
In de opleiding voor het montessori-diploma leert de leidster de gedachten kennen waar Dr Montessori vanuit ging, bij het vorm geven van haar scholen. Maar ook hoe je een klas moet inrichten voor een bepaalde leeftijdsgroep en op welke manier je er les moet geven. Verder hoe je kinderen moet observeren en hoe je zelf leermiddelen kunt maken voor de groep kinderen die je begeleidt. De leidster of leider wordt tijdens de opleiding voor het montessori-diploma door ervaren leraren die zelf les geven aan een Hogeschool in een groep kinderen begeleid. Daar wordt wat ze op de Hogeschool geleerd hebben samen met die leraar in de praktijk gebracht.
De voorbereide omgeving
Het inrichten van een klas voor een bepaalde leeftijdsgroep noemt de montessorileider of -leidster het voorbereiden van de omgeving. Dr Montessori heeft zelf uitgebreid beschreven hoe dat zou moeten gebeuren. Ze vond een schoolbank waarin je stil moest zitten geen goed instrument voor kinderen, die zich in vrijheid moesten kunnen ontwikkelen. Inplaats daarvan raadde ze kleine tafeltjes en stoeltjes aan, die door de kinderen zelf verplaatst en gegroepeerd kunnen worden.
In open, goed bereikbare kasten moet 'materiaal' staan; leermiddelen die kinderen voor hun ontwikkeling nodig hebben. Het staat er zo voor het grijpen en moet ook op dezelfde plaats na gebruik weer worden teruggezet. Met weer andere materialen moeten ze de omgeving kunnen verzorgen en ook zichzelf. Ook de tuin hoort bij de voorbereide omgeving. Daarin moeten de kinderen kunnen werken en ontdekkingen doen, die samenhangen met het leven van planten en dieren. Als kinderen nog ouder zijn moeten ze met enige regelmaat tochten in de omgeving van de school maken om in de buitenwereld ontdekkingen te kunnen doen. Verder moet de school een documentatiecentrum (bibliotheek) hebben waarin je van alles kunt vinden over de dingen die je in de omgeving ontdekt hebt.
Verticale groepsstructuur
Dr Montessori zei eens: 'In een groep moeten kinderen geplaatst worden van 3 tot 6 jaar, 6 tot 9 jaar en 9 tot 12 jaar. Klassen met alleen kinderen van dezelfde leeftijd, zoals in gewone scholen raad ik af. Veel mensen denken dat ik bij voorbeeld kinderen van 3 tot 6 jaar bij elkaar zet in een ruimte, omdat ik te weinig lokalen beschikbaar heb of niet genoeg kinderen om drie aparte klassen te maken. Maar zelfs als er meer dan duizend kinderen waren en een heel groot gebouw, dan zou ik het nog wenselijk vinden om kinderen die drie jaar in leeftijd verschillen bij elkaar in een groep te plaatsen.'
Kinderen worden op deze manier in groepen geplaatst om een proces van continu leren en ontwikkelen mogelijk te maken. Bovendien is de sociale opvoeding gediend met een zo natuurgetrouw mogelijke manier van samen leven. Kinderen van 4-6 jaar zitten in de onderbouw van de basisschool; van 6-9 jaar in de middenbouw en van 9-12 jaar in de bovenbouw.
Vrijheid
Montessori wordt terecht een vrijheidpedagoog genoemd. Ze wilde de kinderen vrijheid geven omdat ze ervan overtuigd was dat kinderen zichzelf het best konden ontwikkelen als ze maar in een voorbereide omgeving werden opgevoed, door adequaat opgeleide begeleiders in een groep met verticale leeftijdsstructuur.
Kinderen mogen zelf een keuze maken uit de leermiddelen waardoor ze omringd worden keuzevrijheid. En ze mogen daarmee zo lang werken als ze willen (tempovrijheid).
Ze zijn zelf de maat voor wat ze presteren: iedereen doet datgene wat hij kan zo goed mogelijk naar eigen vermogen (niveauvrijheid). In de groep mogen kinderen zelf het materiaal uit de vaste plaats in de kast gaan halen en het er na gebruik weer in terug zetten (bewegingsvrijheid).
Geen cijfers; zelfcorrectie
Het is de bedoeling, dat de kinderen gemotiveerd worden door het werk zelf om hun uiterste best te doen. Omdat ze dit werk zelf mogen kiezen kan deze gemotiveerdheid ook verwacht worden. De leerkracht basisonderwijs spreekt in dit geval van intrinsieke motivatie en hij weet dat dit de best denkbare motivatie is.
Hierom, en omdat het kind zelf de maat voor zijn eigen presteren is, worden in het montessori- onderwijs geen cijferbeoordelingen voor gemaakt werk gegeven. Het gevolg daarvan is dat er ook geen cijferrapporten verstrekt worden.De leider of leidster houdt wel een registratie bij waarin wordt vastgelegd wat een kind gedaan heeft en hoe het datgene wat gekozen werd verwerkt heeft. Ouders kunnen over de ontwikkeling van hun kind met de leidster of leider van gedachten wisselen. De school biedt daartoe gelegenheid. Ook kan een of meer keren per jaar een geschreven verslag verstrekt worden.
In veel gevallen zullen de kinderen zelf hun werk corrigeren aan de hand van antwoordkaarten of -bladen, die in de groep aanwezig zijn. Ook de leermiddelen, het ontwikkelingsmateriaal voor kinderen is zo ontworpen, dat informatie krijgen over de manier waarop ze met het materiaal omgaan. Een niet juiste handeling ermee wordt gevolgd door een in het materiaal ingebouwde mededeling, dat de handeling fout was.
Zo leert het kind van zijn eigen fouten.
Materiaal
De leermiddelen, waarmee het kind werkt, worden materiaal genoemd. In de loop van een lange periode werd dit materiaal ontworpen door Dr Montessori en haar medewerkers.
Na haar overlijden in 1952 hebben medewerkers - waarvan de belangrijkste haar zoon Mario Montessori was - dit werk voortgezet. Het materiaal is geen handig hulpmiddel in de hand van een leerkracht die het kind wat leert, maar het heeft de eigenschap dat het kind, dat het zelfstandig hanteert, er na een korte introductie zichzelf wat mee leert. De korte introductie heet de individuele les.
Overzicht van montessorimaterialen en montessoriwerkjes
De leerkracht, die wordt opgeleid voor het montessoridiploma, leert hoe hij deze lessen geven moet. De Nederlandse hoogleraar Buijtendijk heeft het eens zo gezegd: 'Het montessori-materiaal is de leraar van het kind en de leraar is het hulpmiddel.' De kracht tot het leren is dus gelegen in het materiaal zelf. Dit is zo omdat het materiaal de informatie over goed of fout handelen geeft.
Er zijn veel soorten montessori-materiaal. De grootste fabriek voor montessori-materiaal staat in Nederland. Maar de leidster of leider maakt ook zelf veel materiaal.
Het materiaal voor de oefeningen uit het dagelijks leven geven het jonge kind tal van mogelijkheden tot het uitvoeren van interessante handelingen, waardoor de motoriek getraind wordt. De handelingen zijn interessant voor het kind: koper poetsen, schoenen poetsen, experimenteren met tal van sluitingen voor kleding. Het zintuiglijk materiaal is erg bekend. Het kind ontwikkelt er zijn zintuigen mee, waardoor het beter leert waarnemen en ook de waarnemingen leert ordenen. Deze ordening van waarnemingen noemt Dr Montessori de opvoeding van de intelligentie. Ook het hierna nog te noemen materiaal heeft de mogelijkheid tot deze ordening.
Er is materiaal voor het schrijven en lezen en overige taaloefeningen en voor rekenen en geometrie. Dit materiaal wordt meestal aangeboden in individuele lessen. Door observatie kan het juiste moment bepaald worden waarop het kind eraan toe is om een nieuwe stap op de weg van zijn ontwikkeling te zetten. De individuele les maakt het mogelijk om die stap juist dan ook te zetten.
Er is ook materiaal voor 'kosmisch onderwijs en kosmische opvoeding', men zou ook kunnen zeggen voor wereldoriëntatie. Voor een deel wordt dat materiaal in individuele lessen aangeboden. Maar vaak ook wordt hier de weg gekozen van aanbieding aan een hele groep in een zogenaamde algemene les, waarna het mogelijk is om het vertelde zelfstandig te verdiepen door middel van materiaal dat bij de les gemaakt werd of door er meer over op te zoeken in het documentatiecentrum. De algemene les kan ook het startpunt zijn voor een tocht in de omgeving van de school.
Wie een completere indruk wil krijgen van het werken met het materiaal kan een afspraak maken voor een bezoek aan een montessorischool. Ook de video's op deze site geven een goed beeld van de gang van zaken in een montessorischool.
De hierboven beschreven kenmerken bepalen met elkaar de kwaliteit van een montessorischool. Door een systeem van visitatie door Nederlandse Montessori Vereniging wordt de kwaliteit van de scholen bewaakt. Men kan ook zelf de kwaliteit van een montessorischool vaststellen door na te gaan tot in hoeverre aan de kenmerken voldaan wordt. Wie meer wil weten over de theoretische of praktische kanten van het montessori basis-onderwijs, kan het beste de boekjes van Fred Kelpin of Annemarie Moorman lezen. Ze zijn bij de Nederlandse Montessori Vereniging te bestellen.
De grondlegger van het Jenaplanonderwijs is de Duitse pedagoog Peter Petersen (1884-1952). Peter Petersen werd in 1884 geboren in een boerengezin in een dorp in Duitsland aan de Duits-Deense grens. In 1923 werd Peter Petersen hoogleraar in de opvoedkunde. Hij kreeg daarbij de leiding van het pedagogisch seminarie en van de universitaire oefenschool in het Oostduitse Jena. Op verzoek van ouders uit de stad Jena en omgeving heeft Peter Petersen een universitaire oefenschool ingericht naar zijn vernieuwingsinzichten. Van 1923 tot 1950 is Petersen in de Duitse stad Jena actief geweest en vanaf 1928 werkte zijn vrouw Else Petersen met hem samen. De laatste jaren van zijn leven zijn bijzonder bitter geweest: zijn levenswerk in Jena, een stad in de voormalige Duitse Democratische Republiek werd systematisch afgebroken. Een jaar voor zijn dood in 1952 werd de universiteitsschool van Jena gesloten, omdat de politieke leiders vonden dat deze school politiek gezien een zeer gevaarlijk overblijfsel vormde van de Weimar-republiek.
In Nederland zijn 212 jenaplanscholen die zijn aangesloten bij de Nederlandse Jenaplanvereniging (NJPV) met ongeveer 45.000 kinderen. De meeste daarvan zijn basisscholen, maar er horen ook vier scholen voor voortgezet onderwijs bij. De scholen die aangesloten zijn bij NJPV hebben allen de basisprincipes Jenaplan (Both, 1997) aanvaard als kader voor ontwikkeling van hun school en deze in hun schoolplan opgenomen. Hiernaast zijn er ook scholen die zich presenteren als jenaplanschool maar geen NJPV - lid zijn, terwijl er ook door het Jenaplan geïnspireerde scholen zijn die zich toch niet zo noemen.
Basis van het Jenaplanonderwijs is de reformpedagogiek. Deze nieuwe-schoolbeweging’ (‘La ligue Internationale pour l’Education Nouvelle’) ontstond in 1921 uit onvrede over het 19e eeuwse schoolsysteem, waarbij de inperking van individuele vrijheid leidde tot strakke discipline en regels. Deze beweging die is opgericht door de Engelse pedagoog Beatrice Ensor (1885-1974) en de Zwitserse pedagoog Adolphe Ferriere (1879-1960), werd ook wel de reformpedagogiek genoemd, omdat het ging om hervorming van de school. In 1927 sloot Peter Petersen zich aan bij deze beweging door het vierde congres in Locarno bij te wonen en als een van de sprekers een uiteenzetting te geven over de inrichting en werkwijze van zijn aan de Landsuniversiteit van Jena verbonden school (Broersma & Velthausz, 2008). Zo ontstond de naam: Jenaplan.
De reformpedagogiek werd gekenmerkt door haar kindgerichtheid. Het kind moest centraal staan in het onderwijs, niet de leerstof. Het intellectueel vermogen werd gezien als slechts één van de vermogens van kinderen. Er werd veel nadruk gelegd op de lichamelijk en kunstzinnige vorming: bewegingsonderwijs en kunstonderwijs namen een belangrijke rol in het onderwijs in. Ook vonden de reformpedagogen dat er meer vertrouwen moest zijn in de natuurlijke ontwikkeling van kinderen. Er moest niet van kinderen verlangd worden dat ze de hele dag stil zitten, omdat kinderen van nature de behoefte hebben om te bewegen. Dit resulteerde in veel handwerk, zoals werken in de tuin, boekbinden en dergelijke. Tevens moest de leerstof aansluiten bij de interessewereld van de kinderen en was er geen scheiding tussen de school en de maatschappij.
In 1962 introduceerde Suus Freudenthal-Lutter (1908-1986) het Jenaplanonderwijs in Nederland. School aan de Laan van Nieuw Guinea te Utrecht was de eerste jenaplanschool in ons land. Freudenthal was nauw betrokken bij de oprichting van de Stichting Jenaplan in 1969. Zij is de grondlegger van de acht grondprincipes, die in de 70-er jaren van de vorige eeuw leidend waren om een jenaplanschool vorm te geven. Deze grondprincipes zijn: opvoeden tot inclusief denken; humanisering en democratisering van de schoolwerkelijkheid; dialoog; antropologisering. Dit houdt in Het belang van het kind staat voorop. De school mag niet louter het instrument zijn van economische, politieke, religieuze of andere belangen van het pedagogisch denken; authenticiteit; vrijheid door gemeenschappelijke autonome ordening van de leef- en werkgemeenschap; opvoeden tot kritisch denken en creativiteit. Kenmerkend voor het jenaplanconcept is, dat het geen gesloten of dogmatische onderwijsmodel is, maar een open en interpreteerbaar streefmodel. Dé ideale of een model Jenaplanschool bestaat niet. Leraren worden in een jenaplanschool stamgroepleiders genoemd. Elke schoolgemeenschap bestaande uit kinderen, stamgroepleiders en ouders, geeft het jenaplanconcept vorm vanuit de eigen lokale en door de specifieke schoolsituatie gegeven mogelijkheden.
De acht grondprincipes van Freudenthal zijn later uitgewerkt in twintig basisprincipes (Both & Vreugdenhil, 1992). Both (1997) heeft op basis van de basisprincipes zes kwaliteitskenmerken van een jenaplanschool geformuleerd, waarmee de pedagogische kwaliteit gewaarborgd kan worden. In 2009 heeft het algemeen bestuur van de Nederlandse Jenaplanvereniging (NJPV) twaalf ‘kernkwaliteiten Jenaplan’ vastgesteld. Deze zijn - samen met de basisprincipes en kwaliteitskenmerken - leidend en richtinggevend voor jenaplanscholen om de school als leef- en werkgemeenschap te ontwikkelen en zich te laten kwalificeren als een door de NJPV erkende jenaplanschool.
Kern
’Kwaliteit van onderwijs’ omvat meer dan het effectief en efficiënt aanleren van kennis en vaardigheden. Ook de ’pedagogische kwaliteit’ is belangrijk: de vorming van kinderen tot zelfstandige en zelfverantwoordelijke personen. Beide moeten in samenhang doordacht worden, waarbij het pedagogische voorop staat.
Toelichting
Het begrip ’onderwijskwaliteit’ wordt meestal gedefinieerd in termen van meetbare onderwijsresultaten, met name op het gebied van de instrumentele vaardigheden. De scholen moeten op dat gebied ’goede resultaten boeken’. Als je niet oppast gaat dat ten koste van moeilijk met gestandaardiseerde toetsen te meten doelen van het onderwijs. De dreiging van verschraling is reëel. Daarnaast loopt er een discussie over de pedagogische kwaliteit van het onderwijs. Het lijkt wel over het dan over iets heel anders gaat, om normen en waarden, om een menselijk klimaat binnen de school. Wel valt het op dat binnen de zorgverbreding steeds meer aandacht ge-vraagd wordt voor ’sociaal-emotionele ontwikkeling’, al wordt deze helaas vaak benaderd vanuit een ’probleem’-optiek: mogelijke blokkeringen van de belangrijker geachte cognitieve ontwikkeling. De sociaal-emotionele ontwikkeling heeft echter ook betekenis in zichzelf. Jenaplanscholen zullen proberen verschillende kwaliteitsdimensies in samenhang te doordenken. Het is goed om een breder begrip van ’onderwijskwaliteit’ te hanteren: de pedagogische kwaliteit van het onderwijs, waarbinnen het onderwijskundige een eigen plek heeft. De vorming van de kinderen tot verantwoordelijke en zelfstandige personen staat dan voorop (zie de eerste vijf basisprincipes Jenaplan). De belangen van kinderen in brede zin komen in beeld.
In 2005 was het honderd jaar geleden dat Helen Parkhurst, grondlegger van het Daltononderwijs, in Amerika begon te experimenteren met een nieuwe vorm van onderwijs. Kenmerkend voor het Daltononderwijs is dat het zich steeds aanpast aan de veranderende eisen en verwachtingen van de samenleving. De principes vrijheid in gebondenheid, zelfstandigheid en samenwerking blijven overeind, maar hebben door de jaren heen andere accenten gekregen.
Het Daltononderwijs bestaat honderd jaar en er is veel veranderd, maar de drie pedagogische ankerpunten blijven actueel.
Er zijn op dit moment 377 Daltonbasisscholen, 24 vo-scholen en 21 scholen op HBO-niveau. Het aantal blijft groeien, want de typische Dalton-aanpak heeft haar waarde bewezen. Veel scholen hebben daarom elementen uit het Daltononderwijs overgenomen. Maar Dalton is meer: het is een beproefde pedagogische aanpak waarin alle aspecten een samenhangend geheel vormen.
Voorschot op de toekomst
Daltononderwijs biedt optimale ontwikkelingskansen voor ieder kind.
Optimale ontwikkelingskansen
Wat heeft deze leerling nodig om te leren lezen, schrijven, een werkstuk te maken, sociaal vaardiger te worden… Dat is het uitgangspunt van Dalton. Steeds opnieuw onderzoekt de docent wat een individuele leerling nodig heeft om verder te komen in zijn ontwikkeling. De docent schept de voorwaarden zodat iedere leerling zich kan ontplooien.
In het basis- en voortgezet onderwijs is de Daltonpedagogiek te herkennen in de volgende aspecten:
- er zijn verschillende vormen van zelfstandig werken
- de leerkracht gaat uit van het eigen vermogen van de leerling tot leren, wat o.a. blijkt uit keuzevrijheid op een moment van de dag
- de inrichting van de ruimte maakt zelfstandig werken en samenwerken mogelijk
- de leerlingen kijken de oefenstof zoveel mogelijk zelf na
- en specifiek voor het basisonderwijs: er wordt gewerkt met takenbord/taakblad en dagkleuren.
Grenzen stellen
Op een Daltonschool leren kinderen door zelfstandig kennis en ervaring op te doen. Vrijheid is noodzakelijk om eigen keuzes te kunnen maken, eigen wegen te vinden. Maar vrijheid betekent niet dat alles zomaar kan en mag. 'De ideale vrijheid is geen vrijblijvendheid en nog minder is het ongedisciplineerdheid. Het kind dat maar doet waar het zin in heeft, is niet vrij. Integendeel, het wordt een slaaf van slechte gewoontes, egoïstisch en ongeschikt voor een leven met anderen', zei pedagoge Helen Parkhurst al in 1922. Parkhurst is de grondlegster van het Daltononderwijs. De docent biedt iedere leerling structuur om vrijheid binnen grenzen te kunnen leren hanteren.
Verantwoordelijkheid leren
Vrijheid betekent in het Daltononderwijs: kunnen omgaan met verantwoordelijkheid. Uitgangspunt is het vertrouwen in de eigen kracht van ieder kind. Docent en leerling maken samen afspraken over de leerstof. De leerling schat zelf in wat het nodig heeft om een taak te kunnen doen en in hoeveel tijd. Achteraf legt het verantwoording af aan de docent.
Stap voor stap
Het leren omgaan met vrijheid gaat stap voor stap. Bij kleuters gaat het om kleine, overzichtelijke keuzetaken die ze zelfstandig uitvoeren. Naarmate kinderen en jongeren zich verder ontwikkelen, worden taken omvangrijker en complexer. Net als op alle scholen wordt de inhoud van de leerstof grotendeels bepaald door de richtlijnen van de overheid, samenleving, schoolplan en dergelijke.
Zelfstandige mensen
Het Daltononderwijs wil kinderen vormen tot volwassenen die zelfstandig kunnen denken en handelen. Daarvoor is nodig dat kinderen en jongeren leren hoe je informatie vergaart, hoe je zaken op waarde kunt schatten en hoe je keuzes maakt. Daarin zal ieder mens verschillen, en daar houdt het Daltononderwijs rekening mee.
Zelfstandig werken
Ieder kind en iedere jongere heeft recht op optimale kansen om zichzelf te ontwikkelen. Daarom wordt op Daltonscholen veel zelfstandig gewerkt. De docent onderzoekt steeds wat ieder nodig heeft om iets specifieks te kunnen leren. Zijn rol is het begeleiden en coachen van iedere leerling, het initiatief blijft zoveel mogelijk bij de leerling.
Respect voor de ander
Om later als volwassene te kunnen deelnemen aan de samenleving moet je leren samenwerken. Ook met mensen die je niet zelf kiest. Daarom wordt op Daltonscholen veel aandacht besteed aan het spelen en werken in groepjes. Meestal gaat het om leerlingen uit dezelfde klas die samen een opdracht uitvoeren, maar ook gebeurt het dat leerlingen van verschillende leeftijden samenwerken. Al doende leren ze te luisteren naar elkaar en respect te hebben voor elkaar. Ieder mens is immers verantwoordelijk voor zichzelf en voor zijn omgeving.
Rol van de docent
In de Daltonpedagogiek is de rol van de docent meer coachend en begeleidend en minder puur gericht op kennisoverdracht. Deze taakopvatting vloeit voort uit het mensbeeld dat ten grondslag ligt aan Dalton.
Mensbeeld
Dalton gaat uit van het gegeven dat ieder mens in staat is tot het dragen van verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor zijn omgeving. Dit is een voorwaarde om goed te kunnen functioneren in een democratische samenleving. Volgens de Daltonpedagogiek zijn kinderen in principe in staat om verantwoordelijkheid te dragen, bijvoorbeeld voor hun eigen ontwikkeling. Dat gebeurt stap voor stap, met heldere afspraken tussen docent en individuele leerling. De docent biedt veiligheid en structuur; een klimaat dat de leerling uitdaagt tot leren. Daardoor krijgt deze de ruimte om zich persoonlijk, sociaal en cognitief te ontwikkelen.
Daltonlicentie
Alleen onderwijsinstellingen met een Daltonlicentie mogen zich Daltonschool noemen. Dat is niet zomaar een stukje papier. Het behalen van de Daltonlicentie is een intensief proces waarbij scholen stap voor stap het onderwijs en de inrichting van de school aanpassen. Daarbij worden ze regelmatig gevisiteerd door de Nederlandse Dalton Vereniging.
Om de Daltonlicentie te behouden evalueert een school periodiek op welke manier zij invulling geeft aan de Dalton-ideeën vrijheid in gebondenheid, zelfstandigheid en samenwerking. In het basisonderwijs gebeurt dit iedere vijf jaar en in het voortgezet onderwijs om de vier jaar. Tijdens de vier- of vijfjaarlijkse visitatie door de Nederlandse Dalton Vereniging worden de resultaten van die evaluatie besproken.
De Daltonpedagogiek is echter geen keurslijf en de Nederlandse Dalton Vereniging hanteert geen strakke richtlijnen.
De formulering van de missie van de Vereniging van vrijescholen, zoals hieronder verwoord, is in samenwerking met de leden ontwikkeld. En luidt:
...van scholen voor scholen...
Daarbij zijn de volgende uitgangspunten omschreven:
• Een pedagogische vereniging die aandacht geeft aan de pedagogie van het kind van 0 tot 18 jaar.
• Een belangenvereniging die aandacht geeft aan bestuurlijke- en managementvraagstukken van vrijescholen.
• Een vernieuwende vereniging die aandacht geeft aan ontwikkeling en onderzoek van het vrijeschoolonderwijs een vereniging in een groot veld van spelers die aandacht geeft aan relaties met haar nationale en internationale 'partners in pedagogie' die aandacht geeft aan relaties met partners in het onderwijs en het onderwijsbestel.
Kerntaken
Activiteiten die de vereniging ontplooit zijn er op gericht:
Samenwerking en kwaliteit
• dat alle medewerkers in vrijescholen en kinderopvang zich bewust zijn van de gezamenlijke bijdrage aan de opvoeding van het kind van 0 tot 18 jaar;
• dat de wederzijdse afstemming tussen verschillende instellingen (voor kinderopvang, peutergroepen, onder- en bovenbouw en het vervolgonderwijs) verzorgd wordt;
• dat het draagvlak voor overleg en vertegenwoordiging binnen de vereniging gerealiseerd wordt in de overlegkringen;
• dat synergie verkregen wordt door de samenwerking te intensiveren met partners in Nederland en met de internationale organisaties van de vrijeschoolbeweging;
• dat samen met vrijescholen en partners in pedagogie het verzorgen van de kwaliteit van het pedagogisch-didactisch werk en van de schoolorganisatie continue aandacht krijgt.
Voorlichting en communicatie
• dat vrijescholen een goed imago kunnen opbouwen dat behoort bij de identiteit van de vrijescholen en dat de Vereniging samen met scholen permanent actief is bij het bewaken en verbeteren van de beeldvorming rond het vrijeschoolonderwijs;
• dat samen met vrijescholen actief wordt bijgedragen aan het geven van algemene informatie over het vrijeschoolonderwijs en haar positie in de maatschappij op een centrale website.
Bestuurlijke aangelegenheden
• dat er ondersteuning is voor bestuurlijke en management vraagstukken, die door de vrijeschool identiteit een bijzondere dimensie hebben;
• dat vrijescholen zich in de komende jaren op bestuursniveau in grotere samenwerkingsverbanden hebben verenigd.
Pedagogische aangelegenheden
• dat vrijescholen de opbouw van expertise van groot belang vinden en onderzoek en ontwikkeling evenals de scholing van leraren als onderzoeker op basis van de kenmerken van de onderzoekende grondhouding, zoals beschreven in de antroposofie, zien als hun taak;
• dat vrijescholen in de taakomschrijving van de leraar en de formatie van het team de bereidheid tot voortdurende scholing hebben vastgelegd;
• dat persoonlijke impulsen een bedding vinden in de samenwerking;
• dat in de komende jaren naast specifieke ontwikkelthema's tevens cyclisch een ontwikkeling van de zeven leergebieden plaatsvindt.
Maatschappelijke ontwikkelingen
• dat vrijescholen kunnen bijdragen aan de bevordering van multiculturaliteit en het bewustzijn van de leerlingen als opgroeiende wereldburger.
Célestin Freinet (1896-1966) is de belangrijkste Franse pedagoog uit de moderne tijd. Hij was een bewonderaar van Dewey en de jongere tijdgenoot van Montessori, Decroly, Korzcak, Ferrière, Petersen, Parkhurst en Makarenko met wie hij tot de grote onderwijsvernieuwers van de twintigste eeuw behoort. Gemeten aan het aantal freinetscholen en freinetbewegingen, hun mondiale spreiding en de toepassing van freinettechnieken op andere schooltypen, was en is hij misschien wel de meest invloedrijke. Hij werd geboren als Célestin Baptistin, maar volgens zijn biograaf Michel Barré had Freinet niet zoveel op met die voornamen. Iedereen, ook vrienden, noemde hem Freinet. Zijn vrouw daarentegen kennen we vooral bij haar voornaam, en dus staan de grondleggers van de Moderne School te boek als de twee-eenheid: Freinet en Elise.
Freinet’s naam leeft voort in de freinetbeweging, de freinetpedagogie, de freinettechnieken en in tal van landen, verspreid over heel de wereld, bestaan freinetscholen. Hun aantal en verspreiding is nog steeds groeiende: van Japan tot Mexico, van Finland tot Senegal, van Portugal tot Roemenië, in Frankrijk, België en Nederland.
Kernpunten van de freinetpedagogie
Freinet’s pedagogische visie is breed, rijk geschakeerd en veelomvattend. Een puntsgewijze, maar subjectieve opsomming van kernpunten:
1. Kinderen en volwassenen zijn niet volstrekt gelijk maar wel gelijkaardig en gelijkwaardig. Daarom hebben kinderen er recht op dat hun onderwijzers hen volstrekt serieus nemen. Het omgekeerde geldt evenzeer.
2. Het onderwijs is gericht op maximale ontplooiing van ieder kind, dat tegelijk verantwoordelijkheid leert dragen voor de gemeenschap (werkgroep, klas, school, correspondentieklas, buurt), die op zijn beurt dienstbaar is aan elke persoon afzonderlijk.
3. Persoonlijke ontplooiing veronderstelt vrije en artistieke expressie. Verantwoordelijkheid impliceert communicatie.
4. Persoonlijke ontplooiing vraagt ook om individuele leerwegen. Verantwoordelijkheid betekent leren en werken in coöperatief verband.
5. Onderwijs is levensecht, gaat over en komt voort uit het leven en de wereld van de kinderen, over hun familiale, natuurlijke en sociale omgeving.
6. Tegelijk beoogt onderwijs dat kinderen hun plek vinden in het leven en de wereld van morgen.
7. Echt en succesvol leren, je iets eigen maken in de meest letterlijke zin des woords, vindt plaats langs de weg van het proefondervindelijk verkennen. Daarom wijst de freinetpedagogie vervangende verkorte leerwegen af en werkt zij volgens de natuurlijke methode van het levend leren.
8. Expressie, communicatie, zelfontplooiing, verantwoordelijkheidsbesef komen op een vanzelfsprekende wijze tot hun recht in zinvol werk, zowel hoofd- als handarbeid: vorming in en door het werk in levensechte situaties.
9. Om dit alles te bereiken is een doelmatige en democratische werkorganisatie nodig.
10. Die werkorganisatie omvat onder meer onderwijstechnieken en ondersteunende onderwijsmaterialen.
Zelfontplooiing en verantwoordelijkheidsbesef, vrije expressie en communicatie, individueel leren en gemeenschappelijk werk, actueel en toekomstgericht, langs de weg van proefondervindelijk verkennen in levensechte situaties met zinvol werk mooie idealen die alleen gerealiseerd kunnen worden als de school daarvoor, behalve bevlogen leraren, de geschikte technieken en materialen in huis heeft.De openbare school maakt actief werk van de pluriformiteit die onze samenleving kenmerkt, gaat segregatie in zwarte en witte scholen tegen, draagt bij aan de integratie en stimuleert democratisch burgerschap. In het openbaar onderwijs leren kinderen van elkaar, door het actief verkennen van hun culturele, levensbeschouwelijke en economische achtergronden.
De openbare school brengt verschillende opvattingen bij elkaar en laat kinderen er op basis van gelijkwaardigheid over in discussie gaan. Niet om de ander te overtuigen van het eigen gelijk, maar om kritisch naar zichzelf en medeleerlingen te leren kijken. De openbare school leert kinderen waarnemen hoe verschillende achtergronden tot ander denken en handelen kunnen leiden en het leert hen vanuit dat inzicht eigen opvattingen te ontwikkelen. Als je weet wat anderen beweegt, kun je beter met elkaar samenleven. In het openbaar onderwijs leren kinderen door ontmoeting. Ook levensbeschouwing hoort daarbij; het maakt immers deel uit van onze cultuur. Op een openbare school heeft elk kind en iedere ouder recht van spreken. Iedereen doet er toe.
De identiteit van de openbare school wordt bepaald door de mensen die samen de school vormen en de waarden die zij met elkaar delen. Identiteit is dus geen kwestie van kiezen, maar van delen. In een openbare school weerspiegelt zich de omgeving waarvan de school deel uitmaakt. In een katholieke omgeving zullen uitingen van dat katholieke karakter ook terug te vinden zijn in de openbare school. In een omgeving met veel allochtone leerlingen zullen ook hun culturele en levensbeschouwelijke uitingen in de school terug te vinden zijn. De openbare school kenmerkt zich dus juist door het actief benutten van de aanwezige pluriformiteit en niet door deze te ontkennen.
Er is op de openbare school ruimte voor de cultuur en overtuiging van elk kind. Door kinderen kennis te laten maken met de levensbeschouwing en cultuur van anderen leren zij de meerwaarde van diversiteit ontdekken. Kinderen worden zich bewust van hun eigen identiteit en bereiden zich tegelijkertijd voor op de pluriforme samenleving.
De Vereniging Openbaar Onderwijs vindt dat ieder kind het recht heeft om van jongsaf aan in aanraking te komen met verschillende culturen en overtuigingen. Daarom is er op de openbare school, naar keuze van ouders, ruimte voor humanistisch of godsdienstig vormingsonderwijs (hvo/gvo). Deze lessen bestaan naast verplichte vakken als wereldoriëntatie en geestelijke stromingen. Alleen kinderen waarvan ouders dat willen, volgen de lessen hvo/gvo.
Kernwaarden
De openbare school heeft plaats voor ieder kind. In de wet heet dit 'algemeen toegankelijk'. De openbare school is daarom hét voorbeeld van ‘de samenleving in het klein’.
Op de openbare school worden kinderen zo goed mogelijk voorbereid op hun rol in de samenleving. De school geeft daarbij zelf het voorbeeld, door de manier waarop zij omgaat met de leerlingen, ouders, personeelsleden en de omgeving van de school. De leerkrachten spelen daarbij natuurlijk een belangrijke rol.
Het karakter van de openbare school wordt voor een belangrijk deel bepaald door de kernwaarden van het openbaar onderwijs. Die kernwaarden maken de openbare school tot hét onderwijs van deze tijd.
Ieder kind is welkom: Op de openbare school spelen levensovertuiging, etniciteit of seksuele geaardheid geen rol bij toelating.
Wederzijds respect: Op de openbare school is er respect voor ieders mening en wordt de diversiteit aan opvattingen aangegrepen om van elkaar te leren.
Waarden en normen: Op de openbare school worden de normen en waarden van de Nederlandse samenleving gerespecteerd. Deze verworvenheden geven ruimte voor opvattingen van minderheden.
School en de samenleving: De openbare school heeft een open karakter. Zij betrekt de omgeving actief bij haar activiteiten en neemt op haar beurt actief deel aan de omgeving.
Levensbeschouwing en godsdienst: De openbare school biedt ruimte voor levensbeschouwing en godsdienst, omdat deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de samenleving.
Er zijn verschillende soorten basisscholen in Nederland. Ze onderscheiden zich onder andere door de gekozen levensovertuiging en de onderwijskundige stroming. Voor kinderen die extra begeleiding nodig hebben, zijn er scholen voor speciaal basisonderwijs.
Openbare basisscholen
Openbare basisscholen werken niet vanuit een bepaalde godsdienst of levensovertuiging. Deze scholen staan open voor kinderen van alle godsdiensten en levensbeschouwingen. Openbare scholen worden meestal bestuurd door een bestuurscommissie van de gemeente of het gemeentebestuur. Soms worden ze bestuurd door een stichting. De overheid bekostigt het openbaar onderwijs.
Bijzondere basisscholen
Op een bijzondere basisschool krijgt uw kind les vanuit een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Er zijn bijvoorbeeld rooms-katholieke, protestants-christelijke, islamitische en hindoeïstische scholen. Bijzondere scholen worden bestuurd door een stichting of vereniging en bekostigd door de overheid.
Algemeen bijzondere scholen
Algemeen bijzondere scholen geven onderwijs vanuit bepaalde opvoedkundige uitgangspunten. Voorbeelden van algemeen bijzondere scholen zijn montessorischolen, daltonscholen, jenaplanscholen en vrije scholen. Dit soort onderwijs heet ook wel vernieuwingsonderwijs.
Brede scholen
Brede scholen combineren onderwijs met opvang, zorg, welzijn, sport en cultuur. Hierdoor krijgen kinderen meer kansen om hun talenten te ontwikkelen. De activiteiten die een brede school aanbiedt zijn bijvoorbeeld extra taallessen en opvoedingsondersteuning op school.
Gemengde scholen
Gemengde scholen zijn scholen waar de aantallen kinderen met verschillende achtergronden redelijk in evenwicht zijn. Veel ouders die een gemengde school voor hun kind kiezen, vinden het belangrijk dat de school een afspiegeling van de samenleving is. Sommige gemeenten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat ‘witte’ of ‘zwarte’ scholen zich ontwikkelen tot gemengde scholen.
Scholen voor speciaal basisonderwijs
Sommige kinderen kunnen niet naar een gewone basisschool, omdat ze extra aandacht of zorg nodig hebben. Ze kunnen moeilijk leren, hebben een handicap of gedragsproblemen. Voor hen zijn er scholen voor speciaal onderwijs. Tegenwoordig werken reguliere basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs samen. Op deze manier kunnen zo veel mogelijk kinderen naar een gewone basisschool.
Scholenkeuze wil ouders helpen bij het maken van een keuze voor de meest passende basisschool. De 'beste school' bestaat in onze ogen namelijk niet; wel de meest passende school.
Er zijn veel zaken die een rol spelen bij de keuze voor de meest passende school. Natuurlijk is de afstand vanaf huis tot de school belangrijk maar veel ouders zijn best bereid om een paar minuten extra tijd af te leggen als de meest geschikte school verder van de woning ligt. De sfeer op de school, het contact tussen leerkracht en de kinderen, de wijze waarop de schoolleiding communiceert; dit alles speelt met bij het beoordelen van de school. En dus hebben dergelijke gegevens invloed op uw keuze.
Scholenkeuze verzamelt gegevens van ouders die een kind hebben op de betreffende scholen. Via een korte vragenlijst geven ouders hun mening. Die mening stellen wij beschikbaar aan andere ouders.
Alle gegevens worden vervolgens vergezeld van 'harde' gegevens zoals informatie van het Ministerie, het Centraal Bureau voor Statistiek en andere openbare bronnen. Zo hopen wij een zuiver, onafhankelijk en betrouwbaar beeld te scheppen en hopen wij ouders te kunnen bijstaan in hun zoektocht naar een passende school.
De invloed van de school op de ontwikkeling van een kind is groot. Uw kind verblijft tenslotte ongeveer 8 jaar een belangrijk deel van de dag op school.
Niet alleen op wat uw kind in de les meekrijgt maar ook andere elementen zijn van groot belang zoals de wijze waarop de school omgaat met normen en waarden, hoe de school omgaat met gezonde voeding en bijvoorbeeld hoeveel aandacht een school besteed aan (goed) sportonderwijs.
Wij zijn van mening dat ouders dergelijke belangrijke elementen in hun beslissing moeten kunnen meenemen. Maar ook andere gegevens, zoals de waardering van de Onderwijsinspectie, buurtgegevens en andere statistische gegevens spelen een rol. Wij vinden dat dergelijke gegevens openbaar moeten zijn en op een voor ouders eenvoudige manier inzichtelijk moeten worden gemaakt. Wij hopen, en verwachten, dat ouders zo een gedegen keuze kunnen maken voor de juiste school.
Gedurende het jaar zal de informatie worden aangevuld met andere relevante informatie.
Scholenkeuze wordt mede mogelijk gemaakt dankzij (openbare) informatie van onder andere:
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Centrum voor Online Onderzoek
Gemeente Amsterdam
Verder spreekt Scholenkeuze.nl haar dank uit aan:
Simon Deurloo - IT Zeker
Jeroen Kramps - Intermediamakers
Loukie Levert - Levert Culture & Communication
Praktijkonderwijs (Gewicht 0.3):
Leerling van wie beide ouders niet meer dan maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs van de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg.
Praktijk en Basis (Gewicht 1.20):
Leerling van wie een ouder alleen basisonderwijs heeft en van wie de andere ouder maximaal praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs van de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg heeft.
Toelichting: leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Op basis van het Besluit bekostiging Wet Primair Onderwijs heeft een leerling een niet-Nederlandse culturele achtergrond als:
hij behoort tot de Molukse bevolkingsgroep of; van wie ten minste één van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, voormalig Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije of; van wie ten minste één van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba of; van wie ten minste één van de ouders afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, met uitzondering van Indonesië (alle landen buiten Europa behalve Indonesië, VS, Canada, Australië, Nieuw Zeeland). van wie ten minste één van de ouders of voogden als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de vreemdelingen wet 2000. Het gaat om vluchtelingen.Het aantal leerlingen op deze school, verdeeld naar 5 categorieen.
Het extra budget dat deze school ontvangt zoals bijvoorbeeld voor zgn. 'rugzak' leerlingen.
Hier ziet u de gewogen gemiddelde prestatie van de leerlingen voor de eindtoets op deze school van de afgelopen drie jaar, gecorrigeerd voor 100% deelname.
Sterren worden toegekend op grond van de prestatie ten opzichte van andere scholen. De 20% scholen met de laagste score krijgen één ster, de bovenste 20% krijgt vijf sterren
Verruit de meest gebruikte eindtoets is CITO, maar er worden ook andere gebruikt zoals Drempelonderzoek 678 en Cchooleindonderzoek Protestants Christelijke begeleidingsdiensten. Waar mogelijk zijn de cijfers omgerekend naar CITO om te kunnen vergelijken. De sterren zijn dus strikt genomen een uitdrukking van het eindtoetsresultaat en niet van CITO scores
Bij het berekenen van deze scores hebben wij gebruik gemaakt van de cijfers en methodes van Jaap Dronkers van de Universiteit van Maastricht. Hij geeft een eigen draai aan de cijfers.
Het streven van Digiloket Onderwijs en Scholenkeuze is om steeds zo onafhankelijk en objectief mogelijk de cijfers weer te geven. Bij voorkeur maken wij gebruik van door de overheid uitgegeven cijfers en methodieken. Wij zijn ons bewust dat we nu secundaire bronnen gebruiken en dat heeft niet de voorkeur. In samenwerking met Open Onderwijs Data proberen wij zo goed mogelijk objectieve data boven water te krijgen. Het is jammer dat dit nog steeds zo veel moeite kost.
Wij stellen scholen in staat om zelf hun eigen eindtoets resultaten toe te voegen als ware het CITO scores omdat de cijfers toch niet altijd betrouwbaar zijn. Wij vertrouwen dat scholen hierin eerlijk handelen.
De cijfers zijn niet gecorrigeerd voor de karakteristieken van de leerlingpopulatie. Die karakteristieken nemen wij mee in het CITO rendement.
Wij houden ons aanbevolen voor uw suggesties: info@digiloket.nl
Het CITO rendement is gebaseerd op de CITO score in vergelijking met andere scholen die ouders met een vergelijkbaar gemiddeld opleidingsniveau hebben.
Het geeft dus aan hoe goed de schoolresultaten (In dit geval de eindtoets score) zijn, uitgaand van het opleidingsniveau van de ouders.
Veel sterren betekent dat een kind op deze school veel extra leert buiten wat hij/zij van huis uit mee krijgt!
De score is gebaseerd op het zgn. 'percentage gewichten-leerlingen' en de gemiddelde CITO score van de school volgens deze informatie van de Inspectie van het Onderwijs.
Het streven van Digiloket Onderwijs en Scholenkeuze is om steeds zo onafhankelijk en objectief mogelijk de cijfers weer te geven. Bij voorkeur maken wij gebruik van door de overheid uitgegeven cijfers en methodieken.
Wij houden ons aanbevolen voor uw suggesties: info@digiloket.nl
Aan ouders die een kind hebben op deze school is gevraagd hoe tevreden zij, over het algeheel genomen, zijn met deze school.
Aan ouders met een kind op deze school is gevraagd hoe tevreden zij zijn over de sfeer op deze school (over het algemeen genomen).
Ouders met een kind op deze school hebben aangegeven hoe zij de veiligheid ervaren op deze school. Veiligheid is natuurlijk een breed thema dt varieert van hoe 'toegankelijk' de school is tot en met thema's zoals het oversteken naar de school (indien van toepassing)
Aan ouders met een kind op deze school hebben we gevraagd wat zij van het gebouw vinden. Zaken als onderhoud, uitstraling, aankleding, toiletten of bijvoorbeeld luchtverversing spelen daarbij natuurlijk een grote rol. We duiden hier de ALGEHELE tevredenheid over alle aspecten tegelijk!
De sterren drukken de tevredenheid uit van de ouders over de leeropbrengst.
Het is gebaseerd op de vraag:
Hoe tevreden bent u over de opbrengst van het onderwijs aan uw kind?
De sterren drukken de tevredenheid van de ouders uit over de manier waarop de school communiceert.
1 ster betekent zeer ontevreden
5 sterren betekent zeer tevreden
Een belangrijk aspect in tevredenheidsonderzoek, is het aspect van 'aanbeveling'. De mate waarin iemand een ander iets zou aanbevelen is een sterke indicator voor diens algehele tevredenheid. We vroegen ouders in hoeverre zij deze school zouden aanbevelen.
Ouders die 'weet niet' hebben gekozen zijn niet meegeteld in het oordeel.
Je kunt klachten over het onderwijs indelen in verschillende categorieën. Een klacht kan gaan over: •Het onbehoorlijk handelen van de leerkracht •Het onbehoorlijk handelen van de directeur •Het onbehoorlijk handelen van andere personen werkzaam op de school
Klachten kunnen gaan over bijvoorbeeld begeleiding van leerlingen, toepassing van strafmaatregelen, beoordeling van leerlingen, de inrichting van de schoolorganisatie, seksuele intimidatie, discriminerend gedrag, agressie, geweld en pesten. Heeft u er eerst alles aan gedaan samen met de school uw probleem op te lossen? Heeft dit niet het gewenste resultaat en bent u ontevreden, dan kunt u spreken van een klacht. Ga naar onderwijsklachten.nl voor meer informatie en/of meld uw klacht bij de Inspectie.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, zowel op het niveau van de scholen en instellingen als op het niveau van het onderwijsstelsel. Het toezicht op scholen en instellingen is risicogestuurd. Dat houdt in dat de inspectie op basis van de beschikbare gegevens vaststelt of er een risico bestaat op een ondermaatse onderwijskwaliteit. In dat geval doet de inspectie nader onderzoek.
Om ook gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van het onderwijsstelsel voert de inspectie steekproeven uit. Hierin vallen ook scholen en instellingen waar geen risico's geconstateerd zijn. De inspectie rapporteert jaarlijks over de kwaliteit van het onderwijsstelsel in het Onderwijsverslag en in verschillende publicaties.
Kwaliteit is niet alleen een kwestie van het oordeel van de Inspectie zo vinden wij. Kwaliteit bestaat ook uit de sfeer, onderling contact en andere 'zachte' vormen van waardering. Scholenkeuze is van mening dat 'kwaliteit' ook valt af te meten aan het oordeel van ouders met een kind op een bepaalde school. Vandaar dat wij zoveel mogelijk informatie verzamelen van ouders van een school; zij kunnen u helpen bij het vormen van een oordeel.
Deze sterren zijn gebaseerd op de cijfers die dankzij Wethouder Asscher beschikbaar zijn in Amsterdam.
Alle scholen in Amsterdam zijn ingedeeld in vijf categorieën. Sterren worden toegekend op basis van de prestatie binnen die groep.
In dit geval gaat het om de gemiddelde CITO-score.
Naast de diverse onderwijsmethoden gaan scholen vaak uit van een bepaalde godsdienstige grondslag. Dit wordt vaak aangeduid als 'denominatie'. Scholen kunnen hun school inrichten naar een levensbeschouwelijke visie zoals:
Ouders Online is een onafhankelijke website en service organisatie voor ouders van kinderen van -1 tot 18. Via de website kunnen ouders onderling informatie uitwisselen, en zo'n 20.000 pagina's aan onmisbare informatie over ouderschap raadplegen. Van opvoeding tot onderwijs en van geld tot gezondheid. De site bestaat sinds 1996 en wordt dagelijks door duizenden ouders in binnen- en buitenland bezocht.
Maandelijks ontvangt ouders online 300.000 bezoekers, die 8 miljoen pagina's opvragen en 30.000 berichten op het Forum plaatsen. Het is een onafhankelijke website en service-organisatie. Bezoekers kunnen onder andere vragen stellen aan deskundigen en/of berichten plaatsen in diverse rubrieken.
Klik HIER om naar de site te gaan van Ouders Online.
Links en rechts van dit blok treft u informatie aan over de soorten scholen die er zijn. Belangrijk om te weten is dat deze onderwijsstromingen vaak gepaard gaan met de zgn. denominatie. Dit laatste staat voor de geloofs- of levensovertuiging van waaruit de school opereert.
In dit deel van de website tonen wij u de verschillende onderwijsstromingen en de specifieke kenmerken die bij deze stromingen horen. Door naar links/rechts te scrollen krijgt u stap voor stap uitgelegd welke kenmerken er bij de specifieke onderwijsstromingen passen.
De informatie die u hier krijgt is informatie die wij hebben verzameld op de websites van de verenigingen of stichtingen die een bepaalde 'stroming' organiseren. De volgorde van tonen is volstrekt willekeurig! Scholenkeuze.nl adviseert niet en wij hebben geen enkele voorkeur!
KLIK HIER VOOR ALGEMENE INFO OVER SOORTEN SCHOLENTekst volgt.
Tekst volgt.
Tekst volgt.
Tekst volgt.
Deze sterren zijn gebaseerd op de cijfers die dankzij Wethouder Asscher en Hilhorst beschikbaar zijn in Amsterdam.
Alle scholen in Amsterdam zijn ingedeeld in vijf categorieën. Sterren worden toegekend op basis van de prestatie binnen die groep.
Het taalonderwijs is gebaseerd op de gemiddelde prestaties bij verschillende tussentoetsen gedurende de schoolcarriere van kinderen.
Hieronder staan de indicatoren die de inspectie gebruikt heeft om deze school te beoordelen. Indicatoren die bij een kwaliteitsonderzoek de doorslag geven of een school (zeer) zwak is, de zogeheten normindicatoren, zijn gemarkeerd met een asterisk.
De sterren geven aan in welke mate de betreffende indicator gerealiseerd is:
1 ster: slecht
2 ster: onvoldoende
3. ster: voldoende
4. ster: goed